Brief Heloïse Backer van Leuven aan Bitter rentmeester Lage
Neuenhaus, 12 februari 1888
Brief Heloïse Backer van Leuven aan Bitter rentmeester Lage
Neuenhaus, 12 februari 1888
[...] Uit brieven die Heloïse schreef aan Bitter, de Gutsverwalter van Lage en neef van de Twickelse rentmeester, blijkt dat ze afwilde van Liesenburg en dat ze op den duur alle goederen in Lage wilde verkopen. Heloïse stond met de Gutsverwalter op goede voet, ze begon haar brievenaan hem eenvoudig met: ‘Bitter!’ of ‘Heer Bitter!’. Op 1 juli 1885 schreef ze hem: ‘Zoo als wij afgesproken hebben, ben ik niet ongenegen Liesenburg te verkopen om mijn hoofd wat meer rust te geven, vooral thans daar ik zoo doof geworden ben geeft het mij te veel zorgen. Daarom zoude het mogelijk niet kwaad zijn dat ik daarover eens aan Uwen neef, de Rentmeester schreef of Mijnheer van Twickel soms genegen zoude zijn het van mij over te nemen’.172 Ze wilde er 11.000 Hollandse guldens voor hebben en zou het huis op 2 november kunnen opleveren. Op Twickel waren de zaken intussen veranderd: Georg van Heeckeren was aan tyfus overleden en opgevolgd door de wereldvreemde en rusteloze Rodolph. Er kwam nog wel een reactie, er werd over de prijs gesproken en over de bij het huis te leveren gronden en ander onroerend goed, maar het kwam niet tot een aankoop door Twickel.
Enkele jaren later verkocht Heloïse Liesenburg aan een zekere heer Cramer en daarna wilde ze ook wel van haar andere goederen in Lage af. In februari 1888 schreef ze de Laagse Gutsverwalter nog maar eens een brief: ‘Wat het verkopen van de Huttenkamp en Seggers maatje aanbetreft hangt alleen af van de prijs die ik er voor maken kan, dus wanneer Gij lust tot aankopen hebt, wees dan zoo goed het mij te schrijven (...). De heer Cramer heeft er reeds dikwijls aanzoek om gedaan, doch heb ik het afgeschreven want zoo als Gij wel weet heb ik bij den verkoop van Liesenburg geen seide gesponnen! buitendien hoor ik niet tot die gelukskinderen die er zoo veel op kunnen winnen’.173 En in een P.S.: ‘De Paardemaat hoort er ook bij die had ik vergeten’. Twickel deed wel een bod maar de prijs was niet naar de zin van Heloïse: ‘Vooreerst mijnen hartelijken dank voor de kievitseijeren die mij heerlijk gesmaakt hebben want het was nog wat nieuws voor mij! Wat nu het verkopen van het land aangaat heb ik van afgezien omdat ik er te weinig rente van maken kan want wil ik het secuur beleggen kan ik maar 4 percent maken. Indien ik er jaarlijks f 180 van trekken konde, zoude ik er eerder toe besluiten, doch zooals ik U vroeger reeds schreef behoor ik niet tot die gelukskinderen. Het zal dus voor mij maar het beste zijn om het oude spreekwoord te voegen: Houdt wat je hebt krijgen is de kunst!’174 [...]
Heer Bitter!
Door de buitengewone onkosten die ik heb wil ik het snoeijen liever tot het volgend jaar uitstellen.-
Wat het verkopen van de Huttenkamp en Seggers maatje aanbetreft hang alleen af van de prijs die ik er voor maken kan, dus wanneer Gij lust tot aankopen hebt, wees dan zoo goed het mij te schrijven hoeven Gij niet besteden alle onkosten, stempelgelden enz. voor Uwe rekening.-
De heer Cramer heeft er reeds dikwijls aanzoek om gedaan, doch heb ik het afgeschreven want zoo als Gij wel weet heb ik bij den verkoop van Liesenburg geen seide gesponnen! buitendien hoor ik niet tot die gelukskinderen die er zoo veel op kunnen winnen.-
Na groeten
met alle achting
Wed. Backer van Leuven
Zegers
De Paardemaat hoort er ook bij die had ik vergeten
B.v.L.