Verklaring, toelichting op de overeenkomst tussen Johan Caspar Joseph von Raet en Herman Otto Bentinck van 12 februari na arbitrage (over deze arbitrage is geen andere informatie beschikbaar)
Breklenkamp, 10 maart 1778
Raetsche Sammlung Akten nr. 98
Verklaring, toelichting op de overeenkomst tussen Johan Caspar Joseph von Raet en Herman Otto Bentinck van 12 februari na arbitrage (over deze arbitrage is geen andere informatie beschikbaar)
Breklenkamp, 10 maart 1778
Raetsche Sammlung Akten nr. 98
[...] Tientallen jaren lang werden de Bentincks door Johan de Raet achervolgd. Zijn schoonmoeder Anna Bentinck van Westerholt en haar oudste zoon Otto Maximiliaan waren nog wel tegen hem opgewassen, maar van Herman Otto, de laatste Bentinck van Breckelenkamp, kan dat niet gezegd worden. Door zijn niet-aflatende druk zou De Raet er uiteindelijk in slagen om voor zijn kinderen een meer dan evenredig deel uit de erfenis te verkrijgen. [...]
[...] Hij eiste een complete inventaris van alle goederen en schulden, zoals die was geweest op het moment van overlijden van Riquin Ignatius, en Anna werd uiteindelijk gedwongen die inzage te geven.
Op 19 juni 1767 leverde zij een lijst op met de titel ‘Staat en Inventaris der Goederen so sig die bij het overlijden van de Hoogwelgeb. Heere Riquin Ignatius Baron van Bentinck hebben bevonden in het Sterfhuis op den Breklenkamp’. Het is alleszins te begrijpen dat de lijst met de nodige slimheid was opgesteld, als tegenactie tegen de onrechtvaardige eisen van De Raet. [...]
[...] Anna’s lijst is voor het Huis ook om een andere reden interessant. Ze liet namelijk de roerende goederen per lokatie opschrijven, waardoor we nu in hoofdlijnen weten hoe het gebouw was ingedeeld en hoe de vertrekken ongeveer waren ingericht. [...]
[...] Op 2 juli 1770 stierf Anna van Westerholt, ze werd bijgezet in het klooster te Frenswegen. Enkele dagen voor haar dood had ze haar laatste wilsbeschikking getekend. [...]
[...] Maar Anna’s uiterste wil zou niet worden gerespecteerd. Na haar overlijden bleef Herman Otto alleen achter in het Huis en hij kreeg vrijwel onmiddellijk te maken met De Raet van Beugelskamp die over het testament begon. Dat erkende hij niet en hij eiste een nieuwe inventarisatie van de situatie op het moment van overlijden van Anna, die hij in 1772 wist af te dwingen. [...]
[...] Nu was Herman Otto, die vernoemd was naar zijn grootvader van moeders kant, de enig overgebleven mannelijke telg van de Bentincks van Breckelenkamp. In zijn relatie met De Raet komt hij naar voren als een zwakke en gemakkelijk te beïnvloeden persoonlijkheid, en De Raet maakte daar op grove manier misbruik van. Op 12 februari 1778, kort na de dood van Otto Maximiliaan, gingen hij en Herman Otto een merkwaardige en alleen door hen beiden ondertekende onderhandse overeenkomst aan. Het was een ‘freundlichen bruderlichen Vergleich und maagscheidt über die Breckelkamper nachlassenschaft nach reifen deliberation eingegangen’. Volgens de inhoud zou de overeenkomst een maagscheiding moeten zijn, maar dan wel afwijkend van het testament en buiten medeweten van de kinderen en weduwe van de oudste zoon. [...]
[...] Het is te begrijpen dat Isabella, de weduwe van Otto Maximiliaan, in woede ontstak toen ze vernam wat Herman Otto had gedaan. [...] Herman Otto kwam zwaar onder druk te staan, maar De Raet kreeg toch zijn zin via een merkwaardige ‘arbitrage’ waarvan alleen een op 10 maart 1778 door Herman Otto en De Raet ondertekende verklaring bestaat. Het stuk lijkt een verstandige regeling tussen mannen onder elkaar; het geeft de indruk dat ze samen besloten hebben om maar arbitrage aan te vragen ‘zur Vermeidung weiterer Umstände zur befriedigung unserer frauen Schwiegerinne’. Isabella kreeg dus de schuld. [...]
Post Script
Wan nuhn diesemnach zur Vermeidung weiterer umstände zur befriedigung unserer frauwen Schwiegerinen die obwaltende Streitigkeiten zur Decision und guhtlichen Vergleich an die Herren Doctorn Helmig und pastorn Wolferinck gestellet, so bleibt dieses contract unter uns Contrahenten ohnverbrüchlich nach buchstablichen einhalt festgestellet, und können die einvermeldete aufgeloffene pensiones aus dem der frauwen Schwiegerin von Bentinck gebohrene von Hövell competirenden antheil afsigniret werden, wie dan auch die Sissendorffsche pretension und proces kosten dahin gehören sollen.
Sigl. Breckelkamp den 10. Mertz 1778
J.C.J. von Raeth H.O. Bentinck