Brief van Gerard Adolph Bentinck aan Wayer
Breckelenkamp, 25 januari 1659
Brief van Gerard Adolph Bentinck aan Wayer
Breckelenkamp, 25 januari 1659
[...] Uit correspondentie is af te leiden dat Gerard Adolph en Lucretia van elkaar moeten hebben gehouden. In de brieven die Gerard Adolph in zijn opvallend nette en in onze tijd nog steeds goed leesbare handschrift aan Arnold Waeijer schreef, komen soms aandoenlijke details voor die daarop wijzen. Ook voor hen was de religie de belangrijkste leiddraad. Daarvan getuigt bijvoorbeeld de bedevaartstocht die zij ondernamen voor de genezing van hun in 1650 geboren dochtertje Fenna Elisabeth. Het was een van de eerste geregistreerde tochten naar het toen nog maar net bestaande bedevaartsoord; Kevelaer was in 1647 als zodanig door de kerk erkend. Tijdens de kerstdagen van 1641 zou een handelsreiziger er een stem hebben gehoord die hem aanspoorde daar een kapel voor Maria te bouwen.
Fenna Elisabeth leed aan een vallende ziekte. Volgens een vroege beschrijving van Kevelaer had zij dagelijks aanvallen, soms zelfs twintig keer op een dag.54Toen Gerard Adolph en zijn vrouw belofte deden om Kevelaer te bezoeken was het kind volgens de beschrijving ‘terstond opgestaen en geholpen; en is wel agt maanden lang geweest zonder iets te gevoelen’. Aanvankelijk leek het meisje dus alleen al door de belofte genezen te zijn. In een brief van 25 januari 1659 schreef Gerard Adolph nog aan Arnold Waeijer: ‘onse Dochter wordt starck tot verwonderinghe van een ijeder’55. Maar al snel ging het weer mis en in de hiervoor genoemde beschrijving van Kevelaer wordt gesuggereerd dat de oorzaak bij de ouders lag. Die gingen namelijk eerst, vanwege hun angst om in Gelre overvallen te worden, naar Scherpenheuvel ter bedevaart in plaats van naar Kevelaer. Dat zou de verklaring zijn dat Fenna bij hun thuiskomst weer ziek bleek te zijn. [...]
Mijn Heer
Veelvuldige affairen in dese coniunctuir hebbe mij tot dato verhindert van mijn devoir U:Ehrwe als onsen besten vriendt 't Gluck dat Godt geliefft heeft ons te verlehnen, door een letterken mede te delen, die craem vrouw iss soo starck als sij oijtt getrouwt zijnde gewest iss onsen Soon groeijtt nae wensch, onse Dochter wordt starck tot verwonderinghe van een ijeder; Benedicts Deus, Wij verlangen alhier te verstaen wat aldaer omme gaet vant anstaende
houwelick, wenschende die jonge luiden ’t selve Gluck 't welck ons Godt heefft beliefft te geven, wij hebben die Bruit schrifftluk tot gewach se versocht, maer int antwoort maeckt daer van geen mentie, schrijve alleen, dat sij sehrst geresolveert iss met Jr: van Voorst te trouwen, ende dat sij vermeent dat wij daer niet tegen hebben. Waer in die gantze substantie ad litteram bestaet. Mijn Allerle: (Allerliefste) in specie versoeckt van U:Ehrwe een weinigh antwort, ende onsalle in derselver devotie, ende dienstlick ahn alle goede vrienden recommendierende, sal ick altoos blijven
U:Ehrwrde:
Dienstbereitwillige
obligierde vriendt
G A Bentinck