Back to Top

Toon items op tag: restauratie

Artikel uit TC Tubantia over het terugplaatsen van eeuwenoude glas-in-loodramen van het Huis te Breckelenkamp, die lange tijd spoorloos waren.

Gepubliceerd in Media
woensdag, 04 april 2012 22:42

Domus nostra mundus est

Gebrandschilderd raam in de keuken met daarop een bloem die staat voor schoonheid, huiselijkheid en rust, en een scheepje dat het ondernemen en het avontuur uitbeeldt. Aangebracht tijdens de restauratie van 1991-1994. De steel van de bloem geeft gestage en harmonische groei aan. Het schip lijkt dapper de woeste golven te trotseren maar zou zonder de voortdurende druk van de groeiende bloem weinig voortgang maken. Domus Nostra Mundus Est is de spreuk die bij het teken hoort: ons huis is de wereld.

vrijdag, 30 maart 2012 12:31

Situatie 1941 - eerste grote restauratie

Architecten tekening van de situatie in 1941 ten behoeve van de restauratie in de periode 1941-1946. Een serie afbeeldingen van tekeningen uit deze periode staat hieronder. Grotere bestanden hiervan (PDF) onder "downloads."

Tekening links:

Gepubliceerd in Architectuur
vrijdag, 23 maart 2012 15:41

Gedenksteen restauratie 1991-1994

Gedenksteen in de hal van het Huis te Breckelenkamp, geplaatst naar aanleiding van de restauratie van 1991-1994. Het teken - een bloem  en een scheepje, ontworpen door Matthijs Wanrooij - is op meerdere plaatsen in en om het Huis terug te vinden. De bloem staat voor schoonheid, huiselijkheid en rust, en het scheepje voor het ondernemen en het avontuur. Tekst:

RESTAURATIE 1994-1994

M.A.M. WANROOIJ
G.C. WANROOIJ-DE GELDER

Getagged onder
vrijdag, 23 maart 2012 15:25

Gedenksteen restauratie 1941-1946

Gedenksteen renovatie 1941-1946, rechts naats de toegangsdeur van het Huis te Breckelenkamp, met de tekst:

RENOVATUM

1941-1946

A.H.v.HEEK

W.N.v.HEEK-

v.HOORN

Artikel in de "Kampioen" van november 1946, over een afdelingsvergadering van de ANWB die op 19 oktober 1946 in het Huis te Breckelenkamp werd gehouden. Met in het artikel aandacht voor de in 1946 gereed gekomen restauratie van het Huis door de familie van Heek.

ANWB-covercover "De Kampioen" (ANWB), november 1946

Gepubliceerd in Media
vrijdag, 02 maart 2012 10:40

Tweede grote restauratie 1990-1994

Er staat een huis te koop in BreckelenkampEr staat een huis te koop in BreckelenkampZo was er dus belangstelling genoeg voor het lot van het Huis. Er kwamen veel reacties los en meestal waren dat uitingen van zorg over de toekomst. Mensen kwamen met suggesties voor een nieuwe bestemming, iemand wou er een hotel van maken en anderen dachten aan een museum of iets voor kinderen. Er werd gezegd dat ook Stichting Twickel belangstelling had, maar dat was in de eerste plaats ingegeven door zorgen over ongewenste ontwikkelingen in het gebied. De stichting zou graag zien dat er weer een bewoner op het Huis kwam. De toestand waarin de havezate verkeerde schrikte echter iedereen af. Het ‘toegangshek’ was een ijzeren afsluiting afkomstig van een balkon. Langs de oprijlaan stonden de in 1987 aangeplante eikjes waarvan een groot deel niet was aangeslagen. Van een tuinaanleg was geen spoor meer terug te vinden. Op de kale weiden voor het Huis mocht eerste noaber Gerard Bosink zijn vee laten grazen en langs de gracht stond opslag van wilde acacia’s. Aan de zuidkant, op de plaats waar nu de kapschuur staat, lagen de overblijfselen van een fietsenstalling. Op het voorplein benamen de twee nu forse eiken het zicht op het Huis. De keermuren waren begroeid met onkruid, voornamelijk brandnetels en wilgenroos. In wat nu de eetzaal is ontbraken delen van de vloer. Op diverse plaatsen lekte het water tot op de begane grond. De indeling zoals die voor de jeugdherberg was gemaakt, met de alle luxe ontberende slaapruimtes met hun stapelbedden, sobere sanitaire vertrekken, in het zicht lopende leidingen, de kale bedrijfskeuken, de gipsplaten tussenwanden; het paste allemaal niet bij de ideeën die gegadigden van het Huis hadden en het was in die vorm eigenlijk voor geen enkel doel te gebruiken. De hele bestaande indeling zou, met uitzondering van de historisch waardevolle elementen, ongedaan gemaakt moeten worden. Wat dan zou overblijven was het casco met de stenen muren, balklagen, vloeren, kapconstructie, trappenhuizen en schouwen en daarbinnen zou een passende nieuwe indeling tot stand gebracht moeten worden. Het was potentiële kopers bij een bezoek aan de havezate wel duidelijk dat alleen al de restauratie en de onvermijdelijke aanpassing van het Huis een miljoenenkwestie zou worden.

En op dit punt aangeland moet ik, Matthijs Wanrooij - een van de twee schrijvers van dit boek - een intermezzo in de eerste persoon inlassen, want nu raakten mijn vrouw Gerrie en ik betrokken bij de geschiedenis van het Huis. In september 1990 hoorden we van de mogelijke sluiting van de jeugdherberg en we maakten onze belangstelling kenbaar aan het bestuur van de NJHC.234 Begin 1991 nam de NJHC formeel de beslissing tot verkoop, waarna onze architect Johans Kreek een bezoek aan het Huis bracht en zijn eerste indrukken op papier zette: ‘Het is een prachtig gebouw op een prachtige plek en zeker geschikt te maken voor de bestemming woning (...). Dit wil ik graag gezegd hebben alvorens in de rest van deze notitie mij met de kritische kanttekeningen bezig te houden.’235 Ook hij stelde vast dat de hele door de jeugdherberg aangebrachte indeling verwijderd zou moeten worden. Daarnaast somde hij een lijst van gebreken op waaronder de in de kap toegepaste constructies die zouden moeten worden vervangen.

Ondanks de verwaarlozing had het Huis zijn bijzondere uitstraling behouden. Tijdens een wandeling rond het gebouw kreeg je nog steeds de indruk dat het verleden sterker aanwezig is dan op veel andere historische plekken. Komt het omdat zoveel van de gevels bewaard is gebleven, niet verdwenen of aangetast als gevolg van uitbreidingen of smaakveranderingen? Of is de oorzaak de rust die er van de plek uitgaat, die zo zeldzaam geworden rust, die de tijd geeft om op een ontspannen manier de omgeving te ervaren? Hoe het ook zij, het bedreigde gebouw en de ongelukkige fase waarin het was aanbeland, beroerde ons, net zoals dat eerder bij anderen was gebeurd. Op 5 juni 1991deden we de NJHC een voorstel dat na een relatief kleine aanpassing werd geaccepteerd en op 14 augustus werd het Huis te Breckelenkamp aan ons overgedragen. Daarna barstte er een explosie van activiteiten los die langs twee lijnen verliep.

Aan de ene kant was er de hoofdzakelijk technische lijn van de restauratie en van het kiezen van een logische indeling die recht zou doen aan het karakter van het gebouw. Daarbij werd gekeken naar de gebreken, de gebruiksgeschiedenis en de bouwhistorie. In nauw overleg met de architect kwam de indeling tot stand zoals die nu is. Op de begane grond van de zuidvleugel werd de omvang van de keuken ingeperkt, waardoor de huidige ruime eetzaal ontstond. De glazen puien werden er weer uitgehaald en vervangen door houten poortdeuren. De aluminium brandtrap in zijn gipsplaten behuizing die voor de jeugdherberg nodig was geweest, kon worden verwijderd. De in de Tweede Wereldoorlog gebouwde hoofdtrap werd ontmanteld en weer opgebouwd met met het oude materiaal, maar nu draaiend in tegenovergesteld richting. Daardoor kwamen de ramen in het trappenhuis en de toegangen tot de zeventiende-eeuwse gemakken weer vrij. Er zijn vier van deze gemakken in het Huis, de aanwezigheid ervan is aan de buitenkant te zien door uitschragingen. In de noordvleugel op de begane grond, die bijna helemaal in beslag was genomen door installatievoorzieningen, werd het kantoor met het archief gevestigd. Boven de grote zaal kwam de woonkamer met een even groot vloeroppervlak als de grote zaal. Centraal in dit prachtige vertrek, dat uitkijkt over de oprijlaan, staat de door Riquin Ignatius gebouwde schouw uit 1731 die achter verwijderde gipsplaten tevoorschijn kwam.

In de opkamer werd het beschilderde zeventiende-eeuwse plafond hersteld. Direct na de overdracht hadden we al voorzieningen getroffen om verdere schade te voorkomen, maar door de voortdurende lekkages was dit plafond ernstig aangetast. Onderzoek wees uit dat het schilderwerk was losgeraakt van de ondergrond, er zat schimmel in het hout en er waren lekkageplekken zichtbaar.236 Er was een kostbare restauratie nodig maar de noodzaak daarvan stond niet ter discussie. De meeste oude beschilderde plafonds in de zalen en de belangrijke kamers van Nederlandse buitenplaatsen zijn verdwenen; de stucplafonds kwamen ervoor in de plaats. Het oude plafond in het Huis te Breckelenkamp is dan ook zeldzaam geworden.

De andere lijn van activiteiten was die van de bijna tachtig ontwerpen van het interieur en de tuin, gemaakt in de periode 1991-2004. Eén daarvan betreft de vloer in de grote zaal. Een nieuwe vloer was nodig omdat de oude vloer van Bentheimer zandsteen zozeer verontreinigd en beschadigd was, dat hij op die plek niet meer kon worden gehandhaafd. Maar alle nog bruikbare delen zijn in het voorplein verwerkt en dus bij het Huis gebleven. Het motief in de nieuwe vloer - een gestileerde pompoenbloesem - is afkomstig van de Navajo-indianen die in de buurt van de canyon de Chelly in Arizona leven. Het was nog niet zo makkelijk om een vakman te vinden die de moeilijke motieven goed kon maken. Toen hij aan het werk toog was het somber weer en de bouwlampen moesten aan. De vloer werd meter na meter als het ware uitgerold en het resultaat overtrof de verwachting; het was een bijna mystieke ervaring om het grote oppervlak met zijn tekening te zien groeien.

In de opkamer bevindt zich nu de bibliotheek van het Huis met ongeveer tweeduizend merendeels zeventiende-, achttiende- en negentiende-eeuwse boeken, voornamelijk op het gebied van natuurlijke historie en reizen. De kasten zijn naar een eigen ontwerp gemaakt door een meubelmaker uit Haaksbergen. Vooral door de collectie reisbeschrijvingen biedt de opkamer een ‘blik op de wereld’ vanuit het Huis. Voorbeelden van bijzondere reisboeken zijn de zeventiende-eeuwse beschrijvingen van Afrika, Azië en de eilanden van de Middellandse Zee door de historicus Olfert Dapper, de gezandschapsreizen naar China, de Atlas van de Zeehavens der Bataafsche Republiek met de kopergravures van Matthias Sallieth getekend door Hendrik Kobell en Dirk de Jong, de collectie eerste drukken van poolreizen uit de achttiende, negentiende eeuwen vroege twintigste eeuw en de meer dan honderd oorspronkelijke verslagen van bijzondere Nederlandse zee- en landreizen.

Daarnaast bevat de bibliotheek een belangrijke collectie natuurlijke historie, waaronder voor het Huis nog steeds zeer nuttige werken. Bijvoorbeeld Citricultura uit 1682 van de jezuïetenpater Franciscus van Sterbeeck, waarin het kweken en verzorgen van ‘oranien, citroenen, limoenen, granaten, laurieren en andere uythemsche boomen’ in noordelijke klimaten wordt behandeld. Van Sterbeeck experimenteerde tientallen jaren met zijn citrusbomen en zijn kennis is voor de oranjeriecollectie van het Huis van meer betekenis dan veel moderne literatuur. Hij was de eerste die in de Lage Landen uitvoerig over dit onderwerp schreef. De Nederlandze Hesperides van Jan Commelin zag weliswaar vijf jaar eerder het licht, maar dat werk was grotendeels gebaseerd op de hem door Van Sterbeeck toegezonden aantekeningen. Ook van Van Sterbeeck is het Theatrum Fungorum uit 1675, dat grotendeels over paddestoelen handelt.

Boeken uit de collectie natuurlijke historie, die bij de aanleg en het onderhoud van de tuinen van het Huis te Breckelenkamp nog regelmatig worden geraadpleegd, zijn bijvoorbeeld Beschouwende en werkdadige hovenier-konst van Johann Hermann Knoop uit 1753 en het standaardwerk van dezelfde auteur over ‘Appelen en Peeren’ en andere vruchten en gewassen. Andere voor het landgoed in deze tijd nog steeds bruikbare werken zijn De Nederlandsche Boomgaard van de Vereeniging tot Regeling en Verbetering van de Vruchtsoorten te Boskoop uit 1864, Pieter de la Court van der Voorts Byzondere Aenmerkingen over het aenleggen van Pragtige en Gemeene Landhuizen, Lusthoven, Plantagien, en aenklevende Cieraeden uit 1766, het Huishoudelyk Woordboek van Noel Chomel uit 1743, De Neederlandsen Hof van Hendrik van Oosten uit 1703 en Het Vermakelijck Landt-leven met daarin Den Nederlandtsen Hovenier uit 1670 van J. van der Groen, hovenier van Willem III op Honselersdijk. In 2005 werd aan dit gedeelte van de collectie door de Stichting Het Huis te Breckelenkamp de voormalige antiquarische bibliotheek van Natura Docet toegevoegd, die in dat jaar door de stichting werd overgenomen. Naast de onderwerpen natuurlijke historie en reizen bevat de bibliotheek ook enkele honderden boeken, die op de een of andere manier te maken hebben met het Huis en zijn geschiedenis. De aanleg van dit gedeelte van de bibliotheek is begonnen in 1991; nu omvat het vrijwel alle in dit boek geciteerde en geraadpleegde literatuur in de oorspronkelijke vorm.

In de opkamer bevindt zich nog een ander object met een bijzondere afkomst: een fraaie zeventiende-eeuwse eikenhouten bolpoottafel. Hij wordt vermeld in het eerder genoemde De Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst van E.H. ter Kuile,237 maar dan wel als inventarisstuk van de Nederlands-hervormde kerk te Losser. Daar heeft hij dan ook eeuwenlang gestaan, maar in 2009 vond een verbouwing plaats waarbij het interieur werd vernieuwd. Voor de tafel was toen geen plaats meer en daarom werd hij samen met een kleine vroeg-achttiende-eeuwse tafel verkocht aan het Huis te Breckelenkamp.

De buitenprojecten, de ontwikkeling en restauratie van de tuinen, het park en het omringende land overtroffen de restauratie van het Huis in omvang. Het landgoed dat in 1991 nog 3,6 hectare groot was heeft anno 2009 een omvang van ongeveer15,5 hectare. In 1998 lag veel van de nieuw verworven grond nog verspreid in de buurschap, maar in de afgelopen tien jaar kon het grootste deel daarvan geruild worden voor aanliggende grond. Het terrein rond het Huis dat in zijn geheel onder de Natuurschoonwet valt, omvat daardoor nu ruim 13 hectare. Veel is te danken aan de bereidheid tot grondruil van Stichting Twickel, waardoor belangrijke aanliggende percelen die vóór 1902 bij het Huis te Breckelenkamp behoorden, weer aan het landgoed konden worden gevoegd. Belangrijke aanwinsten zijn de zogenaamde Twickellaan, de oude bomenlaan van het Huis die in het verlengde van het pad langs de buitengracht naar het zuiden loopt, en de honderd meter lange bomenlaan langs het Scholtenerf, eveneens een onderdeel van de voormalige lanenstructuur.

De monumentale bomenlanen en het grachtensysteem waren het belangrijkste uitgangspunt voor de inrichting van het terrein rondom het Huis. Het unieke door Gerard Adolph Bentinck aangelegde grachtenstelsel met zijn diabolovorm is in de loop van de eeuwen nooit gewijzigd. Een groot deel van de monumentale bomenlanen - die het dragende element zijn van de eeuwenoude verankering van het Huis in het landschap - was nog aanwezig. En waar de lanen verdwenen waren of ernstig aangetast, kon de voormalige ligging toch nog duidelijk worden aangegeven. In het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden onder meer de bomenlanen en het grachtenstelsel beschreven met de toevoeging: ‘Als zodanig is de aanleg van de Brecklenkamp een eenvoudig, zeldzaam en gaaf bewaard voorbeeld van een Hollands-classicistische aanleg waarbij geometrie en perspectiefwerking de uitgangspunten voor het ontwerp vormden.’238

Behalve het patroon van grachten en bomenlanen was er meer om op terug te vallen. Op de kaart van Hottinger uit 1783 zijn de twee binnen de buitengracht gelegen percelen aangekruist, een indicatie dat daar ooit tuinen lagen. Een bewerkte versie van deze kaart is opgenomen in de bijlage Topografie. Verder was bekend dat in de negentiende eeuw in het zuidelijk perceel een parkachtige aanleg heeft bestaan en dat er terzijde van de oprijlaan een boomgaard is geweest. De alleroudsten uit de omgeving konden in 1991 de plaats van die boomgaard nog aanwijzen. Van dat alles was in augustus 1991 niets meer terug te vinden. Daarom zijn de tuinen, het park en de boomgaarden binnen het raamwerk van grachten en bomenlanen aangelegd volgens een eigen ontwerp.

Voor de inrichting van het voorplein stond de beschrijving van de Laagse meester Sager uit 1926 model.239 Een bezoeker die nu over het laagste deel van het toegangshek de oprijlaan inkijkt, ziet net als toen weer een klein deel van het Huis in een diepe omlijsting van eikenloof. Pas voorbij de beukenhaag, halverwege de laan, wijken de bomen uiteen tot een breed voorplein waardoor bij het naderen een sensatie van onthulling van het gebouw ontstaat. Het in 1994 aangelegde rosarium met zijn lage beplanting, verdeeld over twee op het oog gelijkvormige vakken ter weerszijden van het voorplein, laat deze indruk in stand. In de rug en aan beide zijden omkaderd door eiken en beuken vormt deze tuin een eenheid met de gazons voor de gracht. De gazons worden schraal gehouden om het gevoel te versterken op een historische plek te staan. Op het voorplein wordt de blik op het Huis door niets meer belemmerd. De twee grote bomen pal voor de hoofdgevel die het zicht vrijwel geheel wegnamen, zijn in 1993 verwijderd, niet alleen uit esthetische overwegingen, maar ook omdat de omvangrijke wortels en de over het dak hangende kruinen schade begonnen aan te richten. Tijdens een storm in 1992 sloeg een zwaar stuk hout op het dak en vernielde een flink aantal oude pannen.

Het rosarium is een compositie van ronde en rechte vormen, rozenperken, hagen, beelden en een zeventiende-eeuwse put die samengevoegd een nieuwe betekenis hebben gekregen. De as haaks op de oprijlaan, vanaf de bank bij het graf van de familie Zegers naar de deuren van de kapschuur, wordt in het rosarium een laantje dat onder een rozenboog en daarna tussen rijen buxus en leilinden loopt. Aan de oostkant van dit laantje bevinden zich twee grote rechthoekige perken, met daarin de monumentale zeventiende-eeuwse zandstenen put. Aan de westkant liggen tussen de rozenperken vier rotondes op ėėn lijn, parallel aan het laantje. Uit veldkeitjes samengestelde vormen afgewisseld met gras geven de indruk van resten van een bestrating. Het ontwerp is gemaakt rond het compositiespel dat in het rosarium kan worden gespeeld. De bedoeling is dat een deelnemer zich opstelt bij het zandstenen huisje met muziektekens en over de zandstenen notenbalk naar het beeld van Jan Verschoor kijkt: de inspiratiebron. Daardoor geïnspireerd legt hij met de beschikbare tekens een thema op de notenbalk. Het spel kan de vorm van een competitie aannemen maar er zijn talloze andere mogelijkheden. Aan de westkant van de balk staat het beeld Flûte Traversière van de Franse kunstenaar Reinhoud dat de spelende musicus weergeeft. Aan de overzijde beeldt een brons van Peter Harskamp het publiek uit.

Het laantje door het rosarium leidt noordwaards uit het rosarium, over het hoogste punt van het terrein met de oude zonnewijzer, langs het in 1996 geplaatste art-decoprieel naar de begraafplaats. Van daaruit omziend heb je zicht tot de deuren van de kapschuur. Die is daar in 1995 gebouwd op de plaats van de vervallen fietsenstalling, voor een deel van het eikehout van de twee omgekapte bomen op het voorplein. Achter het prieel ligt de wilde-pruimenboomgaard waar het Huis zijn meest bijzondere jamsoorten aan te danken heeft. Over het terrein loopt tussen twee lage meidoornhagen door een kronkelend pad, dat bij de gracht begint en bij de beheerderswoning eindigt. Waar het langs de pruimenboomgaard loopt wordt het aan de andere kant begrensd door een groep prunussen.

In de boomgaard, omsloten door een meidoornhaag, staan achttien hoogstamfruitbomen. Het zijn oude fruitrassen, cultuurhistorisch erfgoed dat na de jaren zestig bijna zijn verdwenen toen hoogstambomen voor de fruittelers niet meer rendabel waren. Vooral de oogst van de prachtige, niet meer in de handel te krijgen appels is elk jaar weer overweldigend. De boomgaard is aangelegd volgens de richtlijnen van de hiervoor al genoemde Johann Hermann Knoop: de bomen zijn geplant ‘in het Verband of Vijfsteek (Quincunce)’240 met een onderbeplanting van onder meer verschillende soorten frambozen. De noordwestelijke toegang wordt gevormd door een leiperenboog.

In de rechthoek ten noorden van het Huis zijn siertuinen aangelegd rond een centraal lopende beukenberceau die in 1995 werd geplant. Hij ligt op de lijn die loopt van het midden van de noordgevel van het Huis naar het midden van de voorgevel van de oranjerie. Naast de ingang van de berceau ligt de iristuin die elk voorjaar haar bijzondere kleurenpracht laat zien. Bij de open dag is er altijd de hoop dat de irissen op hun hoogtepunt zijn, maar dat lukt niet altijd omdat het evenement lang van tevoren moet worden vastgelegd en de bloeitijd niet erg lang is en ook nog afhankelijk van het weer. Vanaf het Huis gerekend rechts van de berceau ligt de geurtuin met rechthoekige perken rond een centraal prieel. Deze tuin ligt iets verlaagd en door de dubbele hagen eromheen heerst er een microklimaat. Achter de geurtuin ligt de kruidentuin, met bakken van bepleisterde oude baksteen die in hoogte naar de fontein in het midden aflopen. De vijvertuin, de klein-fruittuin en de snijbloementuin bevinden zich ook in deze noordelijke rechthoek.

In de rechthoek ten zuiden van het Huis, op de plaats waar Johan Zegers zijn parkje had, zijn enkele tientallen bijzondere bomen geplant, waaronder verschillende soorten liquidambar, larix, moerascipres, moeraseik en metasequoia. Daarachter bevindt zich de moestuin met de kleine schuur en de kas. Deze kas, gebouwd in 1903 door een Amsterdamse kassenbouwer,241 heeft een bewogen geschiedenis achter de rug, die helaas niet helemaal bekend is. Wel weten we dat hij omstreeks 1950 achter een villa aan de Paulus van Loostraat te Hilversum stond, samen met een andere ongeveer even oude kas. De twee kassen moesten daar toen weg in verband met de bouw van een verzorgingstehuis. Ze werden in 1952 verkocht aan een tuinder uit Schipluiden die ze ruim veertig jaar in gebruik had. Daar waren de beide kassen met hun sierelementen en gebogen glas een bezienswaardigheid; er liep zelfs een toeristische fietsroute langs. Maar in 1995 werd het terrein van de tuinder aangekocht in verband met de herindeling van het gebied Midden Delfland en opnieuw moesten de kassen het veld ruimen. Enkele inwoners van Schipluiden ontfermden zich erover. Ze voerden actie om ze voor het nageslacht te bewaren en dat leidde er na veel inspanningen toe dat de mooiste van de twee kon worden gered. Hij werd afgebroken en de onderdelen werden opgeslagen ergens op het landgoed Twickel.

Het materiaal werd in 2001 gekocht door Stichting het Huis te Breckelenkamp en de kas werd weer opgebouwd in de moestuin. Het opbouwen bleek een moeizaam proces te zijn: de roestende onderdelen waren door de ontmanteling verdraaid en het glas was grotendeels verdwenen. Maar eind 2004 stond de kas er weer in volle glorie, inclusief de unieke oorspronkelijke inventaris. Het verhaal gaat dat de twee kassen eertijds werden gebouwd voor Den Witten Hull, een landgoed in Hilversum dat in de jaren twintig moest wijken voor het nieuwe stadhuis van Dudok. De Hilversumse familie zou ze toen hebben gekocht. Het verhaal berust op niet meer dan een mondelinge overlevering tussen de opeenvolgende bezitters, maar deze toedracht, die ergens zijn oorsprong moet hebben, klinkt niet onwaarschijnlijk. In de moestuin van het Huis te Breckelenkamp wordt de kas gebruikt voor het voortrekken van eenjarigen en voor de kweek van bijzondere tomatenrassen.

De oranjerie van het Huis te BreckelenkampDe oranjerie van het Huis te BreckelenkampHet ontwerpen, inrichten en beschilderen van de oranjerie heeft jaren in beslag genomen. Het is een bijdrage uit deze tijd aan het Huis die de traditionele profilering van een landgoed als paradijsje in het landschap moet accentueren. Bij het bouwen van de oranjerie zijn zeventiende-eeuwse technieken toegepast. Zo is er een extra raam op het westen aangebracht en de bepleistering van de muren bestaat geheel uit schelpkalk zonder gips, waardoor de muren vocht ademen en condens achterwege blijft. De blinde noordmuur is goed geïsoleerd en de binnenruimte is hoog en onverdeeld, waardoor het mogelijk is onderdak te bieden aan een extra rij bomen op verhogingen. De lijn van het beschilderde houtsnijwerk in de grote deuren loopt gelijk met de overkoepelende boog van de beukenberceau.

Het gebouw staat recht op de naar het noorden doorgetrokken as van het Huis en is even lang als het Huis breed is. Daardoor ontstaat een herhaling, alsof een stukje van het Huis op afstand staat, een beeld dat wordt versterkt door de gebruikte bouwmaterialen. De trasmuur, de fries, de kleur van de baksteen, het metselwerk, de oude pannen; alles vertoont grote overeenkomst met het Huis. Door het glasoppervlak valt die gelijkenis aan de voorzijde niet direct op maar wel als je vanaf enige afstand achter de oranjerie naar het Huis kijkt.

De fries is het meest in het oog springende element, de lijn ervan loopt binnen en buiten door, in het glas en in de muren. De beschildering verwijst naar de invloed van de seizoenen, naar de begeerlijkheid van het bezit van de gouden appels en de mystiek van de herkomst van citrusbomen. Het op het zuiden gerichte gedeelte van de frieslijn binnen is de menselijke kant, de seizoenimpressies zijn eenvoudig en direct herkenbaar en de afgebeelde gebouwen kunnen op het terrein van het landgoed aangewezen worden. De seizoenen worden ingesloten door twee afbeeldingen die begin en einde van een levenscyclus uitbeelden. Aan de linkerkant is te zien hoe het beginnende licht van een nog zwakke zon het leven uit de grond trekt. Rechts is de Apocalyps, vanwaar de weg verder door het transparante glas van de voorzijde naar de buitenkant van de fries voert, de godenkant. Maar de uit het vuur oprijzende vogel Phoenix geeft ook een nieuwe cyclus voor de mens op aarde aan.

Op de grotendeels naar het noorden gerichte buitenzijde is in vijf episoden de geschiedenis van Herakles en de tuin der Hesperiden vastgelegd, verdeeld over zestien afbeeldingen. Griekse vaasschilderingen uit de zesde, vijfde en vierde eeuw voor Christus hebben als voorbeeld gediend om het effect van een klassieke voorstelling te verkrijgen. De figuren waarvan alleen de contouren zijn aangegeven heb ik enigszins aangepast maar ze zijn nog wel herkenbaar. De gevoelens en gedachten, die de klassieke kunstenaars aan de mythe verbonden, worden daardoor weer zichtbaar in het heden, zoals de uitbeelding van de onbetrouwbaarheid van de Hesperiden die het niet kunnen laten de gouden appels te plukken. De appels lichten op als de maan erop schijnt. Als de maan de juiste positie aan de hemel heeft, de lucht onbewolkt is en het maanlicht voldoende sterk, dan kan het bekijken van de fries met de gouden vruchten een mystieke ervaring zijn.

De eerste episode laat de uit de aarde oprijzende godin Gea zien die Zeus en Hera als huwelijksgeschenk een boom met gouden appels geeft. De boom staat in heilige grond die zo vruchtbaar is dat zelfs de goden er vreugde bij voelen. In de tweede episode zijn de Hesperiden afgebeeld die samen met de in de boom hangende draak Ladon de bomen bewaken. Of moet Ladon de Hesperiden bewaken zoals ook wel wordt gezegd? In elk geval kunnen ze het niet laten de appels te beroeren en te plukken. Sterfelijken worden in de tuin niet toegelaten.

In opdracht van Eurystheus moet Herakles, de zoon van Zeus en de sterfelijke Alkmene, gouden appels uit de tuin der Hesperiden halen. Zijn zoektocht is weergegeven in de derde episode. De tuin moet in het westen liggen, aan de wereldzee. Herakles raadpleegt de nymfen, dochters van Zeus en Themis, nimfen die hem aanraden Nereus te zoeken en hem te dwingen de weg naar de tuin te wijzen. Hij vindt Nereus en houdt hem volgens de instructies van de nimfen vast. Nereus verandert zich in allerlei gedaantes om te ontsnappen maar uiteindelijk geeft hij toe en onthult de plaats van de tuin.

In de vierde episode is Herakles erin geslaagd de tuin binnen te komen en gouden appels te roven, waardoor hij onsterfelijk zal worden. Er zijn verschillende versies van deze geschiedenis. In deze versie zijn de Hesperiden verrast en ontsteld, wordt Ladon bestraft en kan Herakles ontkomen. De vijfde episode laat zien dat Herakles de heilige appels, eigendom van de goden, aan Zeus teruggeeft. In de zesde episode is de vrede in de tuin der Hesperiden teruggekeerd. Een van de Hesperiden vult een kruik bij een bron, twee anderen praten onder een boom waarin gouden appels hangen en Ladon drinkt.


De ’s zomers in de tuin opgestelde citrusbomen met hun ‘godenvruchten’ vinden in de winter onderdak in de oranjerie. Binnen is in de hoek onder de afbeelding van de winter een waterreservoir gebouwd met erboven een afbeelding van het paradijs. Het is de verbindende schakel tussen de mensenkant en de godenkant. Tegen de wand van het reservoir zijn tegeltableaus aangebracht met afbeeldingen van citrusvruchten, naar een eigen ontwerp in Makkum gemaakt. Ook de drie jardinières zijn voor de oranjerie ontworpen. De antieke oppottafel is een geschenk van het Westlands museum voor streek- en tuinbouwhistorie te Honselersdijk. De kern van de collectie kuipplanten wordt gevormd door elf oranjebomen afkomstig uit Noord-Portugal. In 1986 zijn ze als geselecteerde zaailingen vermeerderd en na een jaar veredeld met een Citrus Aurantium die de tussenstam heeft gevormd. Na twee jaar vond weer een veredeling plaats met een goed dragende, geselecteerde Aurantium-cultivar. Bijzondere bomen zijn de nog jonge Myrtifolia’s, waaronder een zeldzame bontbladige en de Citrus Limon, alle door Twickel aan het Huis geschonken. Verder een Citrus Sinensis, een Pompelmoes en onder meer Agave, Lantana, Oleander, Laurier en een verzameling Datura’s.

De eerste sinaasappelboompjes worden in het najaar in de oranjerie geplaatst om te overwinteren.De omvang van de deur, de relatief lage berceau en de smalle paden stellen bijzondere eisen aan het transport van de zware kuipplanten. Om ze ook in de toekomst goed van en naar de oranjerie te kunnen vervoeren is een klein wagentje ontwikkeld waarmee zware bomen door één man kunnen worden verplaatst. Onder de kuip wordt een vork geschoven die daardoor in een kantelbare stoel terechtkomt. De boom wordt gezekerd en de grond wordt door middel van een om de stam geschoven schijf vastgezet. Met een lange hefboom kan de boom worden gekanteld. Daarna wordt een rijdende hefboom aan de voorzijde gekoppeld en kan de boom worden verplaatst. Het uitplaatsen van de oranjebomen omstreeks half mei is een feestelijke aangelegenheid waarbij sinaasappellikeur en beschuit met oranjemarmelade wordt geserveerd. Allen die met het beheer en het onderhoud van de tuinen te maken hebben zijn daarbij aanwezig. Het is een belangrijk moment; de tuin wordt dan weer aangekleed en het hoogseizoen breekt aan.

Tot besluit van deze lange geschiedenis nog dit. Net als onze voorgangers willen ook wij een teken van onze aanwezigheid op het Huis achterlaten. Dit teken, bestaande uit een bloem die staat voor schoonheid, huiselijkheid en rust, en een scheepje dat het ondernemen en het avontuur uitbeeldt, is te zien op het gebrandschilderde raam in de keuken, op de steen in de hal, in de fries van een van de boekenkasten, boven de deuren van de kapschuur, op de trasmuur van de oranjerie en op het prieel in de geurtuin. De ornamenten op de bogen van het prieel links van de bloem en rechts van het schip zijn verschillend. De steel van de bloem geeft gestage en harmonische groei aan. Het schip lijkt dapper de woeste golven te trotseren maar zou zonder de voortdurende druk van de groeiende bloem weinig voortgang maken. Domus Nostra Mundus Est is de spreuk die bij het teken hoort: ons huis is de wereld. Wat mag dat betekenen? Voelen we ons overal in de wereld thuis of houden we ons alleen nog maar bezig met het Huis en sluiten we ons daardoor juist voor de rest van de wereld af? Misschien weten we zelf het antwoord niet meer en moet de lezer het maar geven.

 

breckzandst2

Gepubliceerd in Achtergrond artikelen
Getagged onder
donderdag, 01 maart 2012 22:16

Eerste grote restauratie 1940-1946

Enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog begonnen de kansen voor het Huis te keren. De basis voor die verandering was al wel een eeuw eerder gelegd door een ontwikkeling die in de oostelijke provincies op gang was gekomen, een voortzetting van het verzet tegen de Hollandse dominantie in het verleden, vooral in de zeventiende eeuw. Er ontstond een eigenaardig verbond tussen de aanzienlijke industriëlen in de regio, die opkwamen voor de bedreigde eigen cultuur, en gedreven schrijvers, architecten, historici en onderwijzers, die zich verzetten tegen het centraliserende bestuur dat van deze cultuur geen weet had en er ook geen belangstelling voor had. Hoewel de wortels van deze ontwikkeling dus veel ouder waren, kreeg zij nieuw elan door de romantiek met zijn nostalgie naar voorbije tijden. Dat veroorzaakte een nieuwe kijk op het verleden waardoor veel onvervangbaar erfgoed van de ondergang zou worden gered.
 
De basis voor de beweging, die na de Tweede Wereldoorlog ‘regionalisme’ zou worden genoemd, werd al gelegd in de eerste helft van de negentiende eeuw. De Staphorster burgemeester en notaris Frederik Allard Ebbinge Wubben was de eerste die de geschiedenis van de Overijsselse havezaten onderzocht. In de jaren 1844-1849 verscheen een reeks artikelen van zijn hand in de Overijselschen Almanak voor Oudheid en Letteren. In het eerste artikel van 1844 werden in alfabetische volgorde 42 havezaten summier beschreven, waaronder het Huis te Breckelenkamp: ‘In 1672 was er heer van Gerard Adolph Bentinck, Roomsch- en Munsterschgezind. Thans behoort het aan den Heer Zegers te Lage en is in merkelijk verval.’ In de negentiende eeuw ontstond een grote belangstelling voor de geschiedenis van de adellijke families voor de Franse tijd. Een vriend van Wubben, de archivaris van de provincie Overijssel mr. J. van Doorninck publiceerde in de jaren1869-1871 zijn meer dan 750 pagina’s tellende Geslachtkundige Aanteekeningen ten aanzien van de Gecommiteerden ten Landdage van Overijssel zedert 1610-1794, met genealogische notities over tot de ridderschap toegelaten edelen.

De textielfabrikanten die het leven in Twente in de negentiende en twintigste eeuw zo diepgaand beïnvloedden raakten gefascineerd door wat in veel opzichten hun voorgangers waren geweest. Zij voelden zich aangetrokken tot hun leefwijze en hadden bewondering voor hun imposante woningen en bezittingen. Net als de adel bouwden zij voorname huizen buiten de stad en maakten er ware lusthoven van, aangepast aan de nieuwe tijd. En net als de adel hadden ze grote affiniteit met kunst en natuur. Een van de belangrijkste onder hen was Jan Herman die het vermogen van de familie inzette om het culturele erfgoed in Twente en de Gelderse Achterhoek in stand te houden. In 1912 kocht hij het Huis Bergh te 's-Heerenberg met 1400 hectare grond en liet het geheel restaureren. Hij maakte het herstel van kerken en cultuurhistorisch belangrijke gebouwen mogelijk en ondersteunde de aankoop van natuurterreinen door Natuurmonumenten.

'Brecklenkamp 1652' - tekening van Jan Herman van Heek, gemaakt augustus 1919Jan Herman was een goede tekenaar. In 1919 maakte hij een pentekening van de achterzijde van het Huis te Breckelenkamp waaruit de toen al desolate staat duidelijk is af te lezen. Zijn tien jaar oudere halfbroer Jan Bernard van Heek was de initiatiefnemer tot de oprichting van het Rijksmuseum Twente. Het werd in 1930 geopend, zeven jaar na zijn dood. In 1906 werd op instigatie van de machtige textielfamilies de Oudheidkamer Twenthe opgericht. G.J. ter Kuile schreef in 1911 zijn standaardwerk over de havezaten in Twente waarin voor het eerst het Huis te Breckelenkamp de aandacht kreeg die het verdient. Zijn publicaties waren de aanzet tot een stroom van boeken en artikelen over de regio die tot onze dagen voortduurt, alle gekenmerkt door een grote liefde voor de streekcultuur. In dagblad Tubantia publiceerde Van Deinse zijn artikelen over Twente en de Twentenaren, later gebundeld in Uit het land van katoen en heide (1922). Werken van een dochter van een fabriqueur, de schrijfster en dichteres in de Twentse streektaal Cato Elderink die vrijwel elke Twentenaar kent, zijn Oet het land van weleer (1921) en Twenther leu en laand en lèven (1937). Andere befaamde voor-oorlogse regionalisten waren de al eerder genoemde Willem Hendrik Dingeldein en de architect Jan Jans die de plattelandsbouwkunst in het oosten van Nederland vastlegde. Zij allen kenden de textielfamilies en correspondeerden met hen, want als het om de bescherming van de streekcultuur ging waren het geestverwanten. Dit alles vormde de voedingsbodem voor de redding van het onherstelbaar geachte Huis te Breckelenkamp.

Al in 1934 had Jan Herman van Heek blijk gegeven van zijn belangstelling voor dit cultuurhistorisch zo bijzondere goed in Twente dat verloren dreigde te gaan, maar hij had Monumentenzorg niet tot actie kunnen bewegen.203 Zijn jongere broer Arnold, jongste uit een gezin van dertien kinderen, had als jongeman weinig belangstelling voor kunst maar hij was een geduchte sportman. Arnold was een bekende voetballer en beklom Alpentoppen boven de vierduizend meter. In 1921 trouwde hij op 38-jarige leeftijd met de 21-jarige Welmoet van Hoorn, een vriendin van de vrouw van Jan Herman. Jan Herman wist zijn jongere broer te inspireren, onder zijn invloed begon Arnold zich met kracht in te zetten voor de redding van het Huis te Breckelenkamp.

Arnold van Heek met architect van Broekhuizen, 1941Allereerst moest het Huis van Twickel worden verkregen en toen Rodolphe van Heeckeren in 1936 was overleden, leek dat niet meer zo onmogelijk te zijn. Rodolphe had kostbare hobby’s gehad en daar was de crisis nog bijgekomen. Door dat alles was zijn weduwe gedwongen orde op zaken te stellen en financiële maatregelen te nemen. Arnold begon onderhandelingen met Twickel, maar die verliepen in eerste instantie moeizaam. Op 20 oktober 1938 schreef hij nog aan rentmeester Bitter dat hij niet akkoord kon gaan met de eisen van de barones en dat hij het betreurde dat ‘het geval Brekkelenkamp’ in een hopeloos stadium leek te verkeren. Maar in 1941 moet er toch schot in de zaak zijn gekomen, want het Hengelose architektenbureau Feenstra en Van Broekhuizen kreeg van Van Heek opdracht om het hele gebouw op te meten en in tekening te brengen - een welkome opdracht want door de oorlog lag het werk in de bouw niet voor het oprapen.

In het voorjaar begon een medewerker, de toen 23-jarige G.W. van Arragon, aan die taak. Van Arragon bacht de toenmalige toestand voortreffelijk en minutieus in kaart en leverde met zijn werk een belangrijke bijdrage aan de geschiedschrijving van het Huis. In juli 1995 - hij was toen 77 jaar oud en zat in een bejaardentehuis in Delden - kwam hij er op bezoek. Hij bleek aantekeningen over zijn tijd in Breklenkamp te hebben gemaakt en hij bracht foto’s en extra tekeningen mee. Door deze actie heeft hij ervoor gezorgd dat dit materiaal een plaats heeft gevonden in het archief van het Huis, net op tijd want kort na zijn bezoek overleed hij.

Ruine Huis, foto genomen tussen nov 1941 en feb 1942 (G.W. van Arragon)Van Arragon had het gebouw in een deplorabele toestand aangetroffen: ‘In het dak zat een gat waar men wel met paard en wagen doorheen kon’ staat in zijn aantekeningen. ‘Alle ramen en deuren waren stuk of niet meer aanwezig, de zandsteenomlijsting van de raamkozijnen was veelal stuk door roest van de verankering. Het metselwerk was op vele plaatsen verweerd en naar buiten uitgeweken. Binnen in het gebouw waren meerdere balken in het metselwerk verrot. De gracht was volkomen dichtgegroeid. Ratten waren in overvloed aanwezig en zij waren ook vele tientallen jaren de enige bewoners van het pand geweest, zowel op de begane grond als in de gracht. Echter op de zolder hadden de uilen het voor het zeggen...’

Toen Van Arragon verslag had uitgebracht over de toestand waarin het Huis verkeerde concludeerde Arnold van Heek dat er dringend maatregelen moesten worden getroffen en hij vroeg Twickel toestemming om voorzieningen te treffen om verder verval te voorkomen, ook al was de overdracht nog niet geregeld. Twickel stemde daarmee in en de Denekampse aannemer Ludden ging aan het werk. Van een houtzagerij in Silvolde kwamen nieuwe eikenhouten balken en de gracht werd uitgegraven met kruiwagens en met door paarden getrokken kipkarren. De grond ging naar de boeren in de omgeving. Van Arragon herinnerde zich ook nog dat de provisiekelder aan de westzijde meter voor meter werd uitgegraven. Hij was weken met de opmetingen bezig geweest, samen met een timmerman. Bij het verzetten van een ladder had hij nog een baksteen op zijn rechterschouder gekregen waar hij geruime tijd last van hield.

Van november 1941 tot februari 1942 maakten Van Arragon en zijn medewerker B. van der Wal alle tekeningen en hij moest daarvoor nog regelmatig het huis bezoeken. Tijdens de opmetingen had hij bij een Denekampse familie gelogeerd, maar nu moest hij op de fiets van Delden komen. Dat was geen pretje want begin januari 1942 was de temperatuur gaan dalen en omstreeks half januari was er een uitzonderlijk strenge vorst ingetreden. Maar Van Arragon tekende hierover niets aan; in deze voor zoveel mensen loodzware oorlogswinter kon hij die kwelling kennelijk wel relativeren. Meester Dingeldein schreef in het dagboek dat hij gedurende de hele oorlog bijhield: ‘Januari 22 Donderdag. Heden de school voor 14 dagen gesloten. Om half tien vroor het nog 6◦ in de klas.’ En op 26 januari: ‘De sneeuwstorm duurt voort. ’t Vriest nu al 3 weken. ’s Morgens om 10 uur is gewoonlijk 15-18◦ C vorst.’209 De ijzige koude die de Duitsers in Rusland in zijn greep hield, was tot ver in het Westen doorgedrongen.

Het dagboek van Dingeldein is een indringend getuigenverslag van de beproevingen waaraan de bevolking onder de Duitse bezetting werd blootgesteld. De meestal korte, dagelijks gemaakte aantekeningen verhalen over de schrik van de eerste dagen van de oorlog en de berichten over gesneuvelde en vermiste jongens uit de streek. Over het leegzuigen van het land, waardoor alles schaars werd, over de steeds verdergaande voorschriften aan de boeren en de voortdurende controles. Over de in de loop van de jaren verergerende vervolgingen en terreur, en over de voortdurende onrust van de oorlog in de lucht. Het was alles in een eigentijdse jas gestoken maar het doet niettemin denken aan de eerder in dit boek beschreven oorlogstoestanden. De grenslijn werd erdoor verscherpt en voor het eerst zagen de mensen die als iets wat meer was dan alleen een afspraak tussen overheden en een kans om te smokkelen.

Vanaf de dood van de laatste bewoner tot het moment dat Van Arragon zijn tekeningen maakte, is het Huis onbewoond geweest en onveranderd gebleven, behalve in die zin dat het steeds meer tot een ruïne verviel. Zonder die tekeningen zouden we van veel details hoogstens een vermoeden hebben gehad of ze zouden zelfs in het geheel niet bekend zijn. De zuidelijke vleugel bevatte de deel, stallen en een gierkelder, en op de verdieping erboven was een tasruimte waar hooi werd opgeslagen. Deze vleugel moet Jan Dusink of een voorganger zo hebben ingericht, want voorheen was in het Huis geen boerenbedrijf gevestigd. Tegenwoordig bevindt zich hieronder een extra kelder. Deze is volgens van Arragon in de oorlog gemaakt en dient nu als provisiekelder. De huidige grote zaal was opgedeeld in drie vertrekken, een indeling die al in de achttiende eeuw bestond. Dat blijkt uit de indertijd door Anna Maria van Westerholt opgemaakte inventarislijst waarin de toestand wordt beschreven ten tijde van het overlijden van haar man Riquin Ignatius Bentinck in 1737. De keukenkamer, een van de drie vertrekken in de grote zaal, bevatte de monumentale schouw van 1637; op de tekeningen van Van Arragon zijn bij de schouw nog een soort ovens te zien. De opkamer - de huidige bibliotheekkamer - is altijd ongewijzigd gebleven, maar de andere door Anna Maria genoemde vertrekken zijn moeilijker te benoemen door de latere aanpassingen van Johan Zegers.

Direct boven de grote zaal bevindt zich nu de woonkamer met een vloeroppervlak gelijk aan dat van de grote zaal. Uit de tekeningen blijkt dat zich daar twee vertrekken en een overloop hebben bevonden en, boven het huidige trappenhuis, ook nog twee vertrekken met een gemeenschappelijke stookplaats. In de noordvleugel tekende van Arragon een koetshuis met stal. Die bestemming moet er door Johan Zegers aan zijn gegeven toen hij de tweede poortdeur in deze vleugel liet aanbrengen. Merkwaardig genoeg ontbreekt op de gedetailleerde tekeningen een trap naar de verdieping en naar de zolder. De trappentoren, die zich in de tijd van Bentinck nog aan de noordwestkant van de hoofdgevel bevond, werd door Johan Zegers na zijn aankoop van het Huis afgebroken. Er moeten houten trappen in het gebouw voor in de plaats zijn gekomen, vermoedelijk uitkomend op de overloop van de verdieping, want het is moeilijk voorstelbaar dat de verdieping niet via een trap bereikbaar zou zijn geweest. Maar bij de opmetingen was van die trappen niets meer te vinden.

Op 17 februari 1942 verkocht barones Van Heeckeren van Wassenaer het Huis met ongeveer drieëneenhalve hectare aan de enkele maanden daarvoor door Van Heek opgerichte Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp. In de oprichtingsakte is te lezen dat Arnold van Heek in z’n eentje het stichtingsbestuur op zich zou nemen en dat hij na zijn dood zou worden opgevolgd door zijn vrouw Welmoet. De Oudheidkamer Twente kreeg een eervolle taak toegewezen waardoor deze vereniging een bijzondere band met het Huis kreeg. Na het overlijden van Welmoet zou het bestuur worden uitgebreid tot drie personen die door de Oudheidkamer moesten worden benoemd. Toekomstige statutenwijzigingen moesten door de Oudheidkamer worden goedgekeurd. De instandhouding van het Huis leek verzekerd te zijn. Boven op dit alles liet de barones ook nog in het koopcontract vastleggen dat de koper de plicht had het Huis zodanig te doen restaureren en daarna te onderhouden dat het van verder verval bespaard zou blijven. Maar Arnold van Heek is natuurlijk nooit anders van plan geweest.

Op 3 juni 1942 vaardigden de Duitsers een bouwverbod uit. Met ingang van 1 juli moesten alle bouwprojecten worden stopgezet; bij overtredingen zouden zware straffen volgen. De jongste dochter van Arnold van Heek, Mechteld, weet te vertellen dat, ondanks het bouwverbod, de restauratiewerkzaamheden toch werden voortgezet, zij het dat aannemer Ludden de opdracht kreeg om zo langzaam mogelijk te werken en vooral niet de aandacht te trekken.pentekening Huis te BreckelenkampPentekening Jan Herman van Heek, 1943 Eind juli 1943 maakte Jan Herman opnieuw een pentekening vanuit een gezichtspunt ten zuidoosten van het Huis. Daaruit blijkt duidelijk dat er inderdaad is doorgewerkt: de dakkapellen aan de achterzijde zijn zijn al zichtbaar en ook alle nieuwe kruiskozijnen zitten erin. Linksboven op de tekening staat: ‘Brecklenkamp tijdens herstel 28 Juli 1943’. Door de ruïneuze staat waarin het Huis verkeerde, maar zeker ook door de verborgen ligging – het hele terrein was overwoekerd door struikgewas en de weg ernaartoe was toen nog een karrenspoor - ontsnapte het aan inbeslagname, een lot dat in oktober 1944 bijvoorbeeld wel de school in Lattrop trof.

Vanaf 1942 was de oorlog in de lucht steeds heviger geworden. Het gebied rond Denekamp en Nordhorn lag in de aanvliegroute van Engeland naar doelen in Duitsland en de Duitsers hadden overal in de omgeving hun jachtvliegtuigen gestationeerd. Begin 1944 hadden de voortdurende luchtgevechten en beschietingen zo’n omvang genomen, dat de toenmalige Denekampse NSB-burgemeester zich in ging spannen om versterking van de luchtbescherming te krijgen.

Op 4 april 1945 werd Noordoost Twente door de Engelsen bevrijd en direct daarnaa werd de restauratie van het Huis met volle kracht hervat. Christine Cromhoff-van Heek, dochter van Arnold van Heek, herinnert zich de periode na de bevrijding nog goed. De familie bezocht het Huis regelmatig en het werk vorderde gestaag. In augustus 1945 bracht Christine samen met een vriendin geruime tijd op het Huis door. Het tweetal beleefde er tal van avonturen en deed daar boeiend verslag van in een keurig verzorgd schriftje met grappige aquarellen. Ze begonnen met het inrichten van ‘de gezelligste kamers ter waereld ooit gevonden’. De ‘joffers van het kasteel’ trokken meer belangstelling dan hun lief was, maar uit de aantekeningen blijkt dat ze daar goed tegen waren opgewassen en dat ze niet voor een kleintje vervaard waren.

Het achterzijde van het herstelde Huis in 1946. Foto vanuit noordoosten.In de herfst van 1946 was de restauratie klaar. Het resultaat is te zien op een reeks prachtige zwart-witfoto’s gemaakt door meester Dingeldein in 1946 [u vindt deze foto's in de afbeeldingen - categorie "Eerste grote restauratie - 1940-1946", in de periode vanaf 1946]. De foto’s zijn een monument op zichzelf; het Huis staat er krachtig maar sober bij, met schone baksteen en natuursteen, blank gelakt en geolied hout en zo te zien weer goed voor eeuwen. De restauratie had op buitengewoon degelijke en zorgvuldig ambachtelijke wijze plaatsgevonden. De Diepenheimse architect Johans Kreek associeerde in 1991 de werkwijze met de laat negentiende-eeuwse architectuuropvatting omtrent waarheid in materiaalgebruik.215 Eerdere critici hadden er het etiket historiserend op geplakt. Daarmee werd de succesvolle reddingsoperatie echter veel onrecht aangedaan. Bij een historiserende werkwijze wordt een gebouw met opzet zodanig vormgegeven dat het er oud uitziet, hoewel dat niet zo is. Maar het Huis werd niet nieuw gebouwd en ook niet ingrijpend veranderd. Het aanzicht zoals dat eertijds was geweest was geweest werd zoveel mogelijk teruggebracht en het gebouw behield zijn oorspronkelijke uitstraling. Hoewel aan de achterzijde drie dakkapellen werden geplaatst naar ontwerp van Van Broekhuizen kwam het exterieur na de restauratie in grote lijnen overeen met de toestand van voor 1882. Alleen de windvaan van Everhard Bentinck en Euphemia van der Marck kreeg een nieuwe plaats - hij werd nu op het wachttorentje gezet – maar hij verfraaide, na een lange afwezigheid, wel weer het aanzicht van het Huis.

De kruiskozijnen waarvan Heloïse Zegers het binnenwerk had laten verwijderen en vervangen door Engelse ramen werden gereconstrueerd naar het model van de nog aanwezige kruiskozijnen in de achtergevel. Op enkele plaatsen werden wel nieuwe vensters aangebracht maar ook weer volgens hetzelfde model. Het klokkentorentje dat rond de eeuwwisseling in de gracht was gevallen werd hersteld en de in de grachtbodem teruggevonden klok van Herman Otto Bentinck uit 1787 werd weer aangebracht. Aan het zandsteen- en bouwsteenwerk werd vrijwel niets veranderd. De wapenstenen in de gevels bleven ongewijzigd. Veel balklagen en vloeren werden uit noodzaak vernieuwd maar de belangrijke elementen van het interieur bleven behouden. Het plafond van de opkamer en de schouw in dat vertrek, de grote schouw in de zaal uit 1637 en die van Riquin Ignatius op de verdieping uit 1731 zijn er nog in al hun glorie. En aan deze restauratie is nog een andere belangrijke bijdrage aan het Huis te danken: de fries van Johan Moerbecke en Anna van der Marck werd teruggevonden op een oude put onder de vloer van de grote zaal.

Om de inspanningen van Arnold van Heek op juiste waarde te kunnen schatten moeten we het streven van de regionalisten mee in ogenschouw nemen en in het bijzonder de drijfveren van deze tak van de familie Van Heek, eigenlijk maar van enkele leden van die ene familie. De hang naar soberheid, romantiek en het zoeken naar wortels leidde als vanzelf tot historisering, maar bij nadere beschouwing wordt een eigen vormgeving, een aparte stijl zichtbaar. Arnold Enklaar, een kleinzoon van Arnold van Heek, herkent in de werken van de broers Van Heek en hun zuster Bertha een zoektocht naar de identiteit van de streek en een streven naar authenticiteit. Dat werd enerzijds veroorzaakt door een behoefte tot compensatie van het verlies van het oude landschap door de lelijke industrie waarin zij zelf een centrale rol vervulden. Maar het had ook te maken met de wens om een eigen gezicht te tonen aan zakenrelaties in het Westen, een profilering van de eigen authentieke en sobere cultuur in Twente en de Achterhoek in contrast met de in het Westen in het algemeen getoonde pracht. Tegen deze achtergrond was de degelijke restauratie van het Huis te Breckelenkamp eigenlijk een na-ijlend hoogtepunt uit de actieve periode van de broers. In de geschiedschrijving over de familie Van Heek wordt dit werk nauwelijks genoemd. Aan een kant is dat verklaarbaar, want zonder de inspiratie van Jan Herman zou zijn jongste broer Arnold er waarschijnlijk niet toe gekomen zijn. Maar ook de afgelegen ligging moet ook een rol hebben gespeeld bij de relatieve onbekendheid van dit werk; als het om publieke belangstelling gaat kan het Huis niet concurreren met de nalatenschap van de familie van Heek in Enschede.

Arnold van Heek en zijn vrouw lieten rechts van de toegangsdeur een - ook weer sober vormgegeven - gedenksteen aanbrengen met de tekst:

RENOVATUM

1941-1946

A.H.v.HEEK

W.N.v.HEEK-

v.HOORN

 

Al tijdens de restauratie was rekening gehouden met de bestemming die het echtpaar voor ogen stond: het gebouw moest een jeugdherberg worden. In 1946 werd het Huis met het omliggende terrein verhuurd aan de Stichting Nederlandse Jeugdherberg Centrale (NJHC) voor een niet kostendekkend bedrag. Het beheer en de exploitatie werden overgedragen maar het echtpaar Van Heek bleef de beschikking houden over de opkamer en twee slaapkamers op de zolderverdieping. Op 23 november 1946 verrichte Arnold van Heek de opening in de volledig gevulde grote zaal. De voorzitter van de Stichting Jeugdherbergen in Twente sprak zijn dank uit en vertelde de aanwezigen dat het Huis door de moderne inrichting met centrale verwarming ook ’s winters zou kunnen worden gebruikt voor het houden van conferenties, vergaderingen en bijeenkomsten van allerlei aard. De burgemeester van Denekamp, van der Heijden, verklaarde dat een afgestorven plekje nieuw leven was ingeblazen.

Enkele jaren daarna bleek hoezeer het Huis aan status had teruggewonnen, nadat het in de eerste decennia van de twintigste eeuw bijna verloren was gegaan. De verhoudingen in de grensstreek waren door de Tweede Wereldoorlog jarenlang verstoord gebleven. De Nederlandse bevolking eiste na de oorlog vergelding en schadevergoeding en er werd voortdurend over grenscorrecties gesproken. Duitse boeren hadden grond moeten afstaan aan hun Nederlandse collega’s die vroeger vaak hun noabers waren geweest, of waarmee ze in elk geval goede betrekkingen hadden onderhouden. Allerlei ingewikkelde regels stonden een toenadering in de weg.

In 1950 namen de burgemeesters van Denekamp, Losser, Oldenzaal en Ootmarsum het initiatief om de eertijds goede betrekkingen tussen Oost Twente en de graafschap Bentheim nieuw leven in te blazen. Op 17 oktober vond er met dat doel een vergadering plaats op het Huis te Breckelenkamp. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de vier Twentse gemeenten en van de gemeenten Nordhorn, Bentheim, Schüttorf en Gildehaus. Verder was er de Nederlandse consul te Emden, de directeur van de Provinciale Overijsselse VVV en een vertegenwoordiger van de graafschap Bentheim. Er werd over allerlei zaken gesproken en de sfeer was uitstekend. Het hele gebeuren was een belangrijk statement ter ondersteuning van een spoedige terugkeer naar normale verhoudingen. Een van de punten van bespreking was het herstel van de relaties tussen Nederlands en Duits Breklenkamp.

Het was duidelijk dat de NJHC met de Breckelenkamp een van de mooiste jeugdherbergen van Nederland had gekregen. Een nieuwe fase in de geschiedenis van het Huis was aangebroken. Niet eerder had het te maken gehad met zoveel bezoekers, met zoveel ongekende en voortdurende drukte. Het bracht de noodzaak van ingrijpende en ontsierende voorzieningen met zich mee om allen veilig te kunnen huisvesten en van de eerste behoeften te voorzien. Met de nieuwe bestemming werd een hoogstaand en sympathiek doel nagestreefd dat velen vreugde heeft gegeven, maar uiteindelijk zou die bestemming voor het Huis een te zware belasting blijken.

 

breckzandst2

Gepubliceerd in Achtergrond artikelen
Getagged onder

Artikel over de restauratie van het luiklokje van het Huis te Breckelenkamp in 1995 - aansluitend op de grote restauratie van het Huis die plaatsvond in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw.

Gepubliceerd in Media
Getagged onder
woensdag, 14 september 2011 09:17

"Voor ons is dit het mooiste plekje in Twente"

Subtitel: "Echtpaar Wanrooij gaat wonen en werken in havezathe Huis te Brecklenkamp"

Artikel over de grote restauratie en nieuwe bestemming van het Huis te Breckelenkamp (1992), dat in de periode daarvoor als jeugdherberg in gebruik was geweest.

Gepubliceerd in Media
Pagina 1 van 2